Langweer, Lang-War, een dorp met daaromheen vanuit de Wielen langgerekte percelen land die landinwaarts lopen. Bereikbaar over land via de Breede dyk, nu een geasfalteerde weg (Langwarderdyk), maar in vroegere tijd onverhard en bar en boos. Zodra regens de zandpaden, vanuit St. Nicolaasga en Idskenhuizen, onbegaanbaar maakten, waren de enige verbindingsmogelijkheden over het water. Een dorp dat over het water wel altijd goed bereikbaar is geweest. Enerzijds een agrarisch dorp. Omringd door meren, moest men zich wel over het water verplaatsen, veel boeren hadden land over het water, waar in de zomer ook de koeien verbleven, en er twee keer per dag gemolken moest worden.

Afb.: Landkaart Doniawerstal

Wanneer de boer zijn boter wilde slijten, moest hij naar Sneek varen, de wekelijkse tocht was altijd een stille wedstrijd. Anderzijds woonden er veel schippers als Willem Jacob SLOF, Johannes van der ZWAAG, Pier M. de JAGER, Rinke en Cornelis van der ZEE, Klaas Durks de JONG, Jelmer STASTRA, Pieter SIJBESMA, Freark Everts BOKMA, Marten KOK, Sjoerd en Pieter VISSER, Meint HARTSTRA, en was er voor hen een scheepstimmerwerf, looierij en een haven. Richting Boornzwaag was er de Sweachmer polder- en roggemolen, welke op initiatief van Jonkheer Frans Julius Johan van Eysinga in 1782 werd gebouwd, voor het faciliteren in een dubbele behoefte. Het drooghouden van de polder en het malen van graan.

Afb.: Sweachmermolen aan de Langwarder Wielen (foto: Marlotte Jansen)

          Waar in Grouw en Sneek er al heel lang voor hun plezier gezeild werd, zeilden de Langweerders beroepsmatig uit pure noodzaak. Vanaf 1862 kreeg ook Langweer veel met wedstrijden met vracht- en beurtschepen. Eerst nog georganiseerd door de op 10 augustus 1859 opgerichte Zeilvereniging Langweer, veel later door de Stichting Donia (1965-1997). De wedstrijdcommissie van de ZV Langweer heeft er voor zorggedragen dat binnen de Sintrale Kommisje Skûtsjesilen (SKS) Langweer vanaf 1955 al vast op de wedstrijdagenda staat. De roep naar een eigen skûtsje werd hierdoor, naast het organiseren van een wedstrijd op de Langweerder Wielen, groter. In 1965 werd, na een vergadering waar de verenigingen van Langweer in waren vertegenwoordigd, de ‘Friesland’ [L 1944 N] van Lodewijk MEETER (1915-2006) aangekocht. Er was echter heimwee naar het eigen skûtsje de ‘Grutte Griene’. Het groengekleurde skûtsje de ‘Twee Gebroeders’ [S 1097 N] van hun dorpsgenoot, de oude Langwarder skûtsjeskipper Rienk ZWAGA.

 

Vrachtvaren

          De ‘Grutte Griene’, zoals het skûtsje in de volksmond nog steeds wordt genoemd, werd in 1914 bij de Gebrs. Wildschut in Gaastmeer gebouwd voor fl. 3.500,- (incl. twee kroaden en twee schoppen) in opdracht van de toen 31-jarige Rienk Ulbeszoon ZWAGA (*13-02-1883 te Langweer – †12-01-1962 te Sneek) uit Dijken bij Langweer. De Eerste Wereldoorlog was net begonnen toen het schip op donderdag 27 augustus werd gemeten op een laadvermogen van 50,191ton. Tien ton groter dan waar Rienk het schip in eerst instantie op wilde laten bouwen. Zijn grootvader Rienk Ulbes ZWAGA (*08-03-1831 te Langweer – †03-04-1900 te Langweer) verdiende als praamschipper zijn geld al via het water waarna ook Rienk in zijn voetsporen trad.

Afb.: Werf Wildschut in Gaastmeer

De naam ZWAGA, waarschijnlijk een toponiem, Zwaag (Fr: Sweag) betekent grasland, kwam oorspronkelijk uit Boornzwaag, wat vrij vertaald “grasland aan het water” betekent. 

          Rienk Ulbeszoon ZWAGA was 31 jaar – en in 1906 getrouwd met Geeske Jeens HEIDA (*18-10-1880 te Oudeschoot – †09-05-1965 te Zuidlaren) – toen op de werf ‘De Vlijt’ van Gebrs. Wildschut in zijn opdracht, nog voordat de Eerste Wereldoorlog zijn invloed op de scheepsbouw zou hebben, een groot roefschip werd gebouwd. Hij leende er geld voor bij een paar boeren die hem vertrouwde. Een risicovolle start van een onderneming in een tijd waar onzekerheid de overhand nam. De grenzen gingen door de oorlog dicht en de energievoorziening werd voor de strijdende partijen prioriteit nummer één. Afgelopen was het dus met de import van steenkool, zowel uit Duitsland als uit Engeland. Maar dit werd juist voor de schippers een onverwachte economische impuls. Door de schaarste aan steenkolen en daardoor de sterk gestegen turfprijzen voor de turf uit Drenthe profiteerde Rienk in de eerste oorlogswinter van 1914 op 1915 hiervan en kon hij meteen een flink deel van de schuld weer aflossen. De ZWAGA’s bestelden hun turf dikwijls middels een briefkaart welke verzonden werd aan veenbaas De VRIES uit Exloërmond in Drenthe. Per seizoen werden er meerdere reizen naar de turfvelden van o.a. Klazinaveen gemaakt en kochten ze de beste partijen op die ze aan hun klanten door verkochten. Het laden van de turf werd grotendeels door de vrouwelijke verveners opgepakt. De mannen voerden de kruiwagens aan uit het veld, die door vrouwen bij de turfhopen werden volgeladen. Terug bij het skûtsje werd eerst in het ruim van het skûtsje de turf nauwkeurig opgetast en daarna werd de deklast gestouwd. Dit was een precies karweitje, want de turfstapel mocht tijdens het varen niet overboord vallen. Volgens een speciale stapelmethode, het loegen, werd er een massieve muur van turf tot aan de boorden van het schip gebouwd. Er gingen toch wel 110.000 turven in het schip waarbij het tot 1,50m boven het dek geladen werd. Voor de oorlog was de inkoopsprijs fl. 28,- tot fl. 40,- per stobbe (10.000 baggerturven). Op een stobbe zat ongeveer fl. 32,- tot fl. 45,- marge waar de brug-, sluis- en evt. sleepgelden nog van afgetrokken moesten worden. Dan hield je de winst over van een week laden en twee weken lossen, incl. de reis heen en terug. Tot het instorten van de turfmarkt rond 1920 werd zo knap verdiend. Rienk zou nooit, nooit meer een lening afsluiten.